Na de introductie van de klapschaats waren er veel onzekerheden bij schaatsers. Met name bij de start. De klassieke houding met een punt in het ijs was met een klapschaats onmogelijk. Hoe moest dit nu toch? Er werd van alles bedacht om de start met de klapschaats te optimaliseren. De start met de klapschaats werd één van de grootste schaatsuitdagingen in die tijd.
Waar voorheen werd gestart met de punt in het ijs – wat zorgde voor de nodige stabiliteit – kon dat met de klapschaats niet langer. Of toch wel? Zonder een schaats vast in het ijs werd de start met de komst van de klapschaats een stuk moeilijker. Zeker in het begin leverde dat behoorlijk wat glijpartijen op bij de start. Daar werd al snel wat op gevonden. Één van deze oplossingen kwam uit de hoek van Viking: een aangepast klapmechanisme. Met dit mechanisme bleven de schaatsen de eerste slagen vast zitten om vervolgens los te schieten en klapschaatsen te worden. Er was echter een batterij nodig om de schaats weer te laten klappen en dat werd al snel verboden.
Na het verbieden van het systeem accepteerde de schaatswereld al snel dat het starten ‘anders’ was geworden en wisten schaatsers de nieuwe starttechniek al snel onder controle te krijgen. Ook werd langzaam de downstart geïntroduceerd. De start waar we tegenwoordig iemand als Ronald Mulder mee uit de startblokken zien schieten. Meer over de start, de geheimen en technieken lees je in het eerste nummer van Proskating.