“Henk, het is nu zaterdag, de wind gaat weg, de komende nacht strenge vorst, dan moet het aangroeien.” Het is een telefoontje van Elfsteden-voorzitter Henk Kroes, die zich eerder zorgen maakte over een groot wak op de route. “De volgende ochtend belt hij me op, hij zegt: Piet, het wak is groter geworden in plaats van kleiner”, vertelt Piet. Een paar uur later staart hij met Kroes in de ijzige kou perplex naar de rand van het grote wak.” Het tweetal dat meestal snel een antwoord klaar heeft, staat met de mond vol tanden. Ondanks windstilte en strenge vorst was het problematische wak in de winter van 95/96 tegen de verwachting in alleen maar groter geworden. “Toen zeiden we tegen elkaar: het moet aan de stroming in het water liggen, dat kan niet anders.”
Het toont hoe ingewikkeld ijsaangroei kan zijn. Van een afstandje lijkt het simpel: een paar nachten strenge vorst, niet teveel wind en sneeuw, en je hebt al snel een mooie ijsvloer. De praktijk is weerbarstiger, flink weerbarstiger, legt Piet Paulusma uit, en simpel is het al helemaal niet. “Wat heel veel mensen niet begrijpen is dat er allerlei verschillende kanten aan die ijsgroei vastzitten: het water, de stroming, bebouwing, beschoeiing of geen beschoeiing, de instraling van de zon, temperaturen, de windkracht, windrichtingsveranderingen.” De opsomming valt net wat langer uit dan hij zelf had verwacht, en hij hapt op het eind even naar adem, maar concludeert dan direct: “Maar ijs is niet van een nacht -20 en het is klaar.”
IJsgroeionderzoek voor betere voorspellingen
Het is geen kennis die Piet met een gunstige oostenwind is komen aanwaaien, maar eerder het resultaat van jarenlang gedegen ijsonderzoek. Al begin jaren 80 is het dezelfde Henk Kroes die hem inlijft en betrekt bij wat een onlosmakelijk deel van zijn leven wordt: de Elfstedentocht. “Ik was voorzitter van de weeramateurs van Friesland. Toen kwam Henk Kroes bij mij, die zei: ‘Piet, kun jij ook meedoen aan een ijsgroeionderzoek?’”
Henk Kroes was toen nog ijsmeester en had in Canada veel kennis opgedaan over ijsaangroei en het onderzoek hiernaar. Hij wilde dat jonge weeramateurs het ijs gingen onderzoeken, zodat er betere voorspellingen konden worden gedaan. Speciaal met dit doel had hij een kist ontworpen met allerhande apparatuur die hierbij behulpzaam moest zijn.
Sneeuw!
Piet’s ogen gaan glimmen en met een ondeugende grijns staat hij op. Twee tellen later zet hij zwijgend een sierlijke anderhalve meter lange houten kist op tafel. Ver. ,,De Friesche elf Steden’’ staat er in gestileerde ouderwetse letters opgedrukt. Gelijktijdig met het openen van de kist gebeurt hetzelfde met Piet’s mond en hij brandt los. “Dit was de boor om te boren in het ijs”, zegt hij als hij triomfantelijk een apparaat uit de kist tilt dat veel wegheeft van een gruwelijk martelwerktuig. “Dit was het meetlint, dat ging er doorheen. En dan kun je zo kijken hoe dik het ijs is.” Op de vraag waar de verschillende potjes in de kist voor dienen roept hij enthousiast: “Sneeuw!”, en begint op te sommen: “De dikte van sneeuw, de dichtheid van sneeuw, het volume van sneeuw.
En je laat ook sneeuw smelten. En hiermee haalde je het er weer uit. Dus dit is nostalgie. Hoe leuk is het?”, zegt hij als hij opkijkt met de grijns van een kind dat trots z’n mooiste speelgoed toont.”.
Waardevolle gegevens
Met de kist in de hand is Piet op onderzoek uitgegaan. De timing kon niet beter, want in de winter van 84/85 gebeurde er nogal wat op het gebied van ijsaangroei, zo leert de geschiedenis. “De informatie heb ik allemaal genoteerd: vanaf de winterperiode 84/85, 85/86, 86/87.” Hij verzamelde zelf informatie in Franeker, waar hij woonde, en had iemand die voor hem in Sneek en Leeuwarden de metingen deed. En weer ontbrandt Piet in een indrukwekkende opsomming: ‘We hebben daar minimum en maximum temperaturen, gemiddelde dagtemperaturen, windsnelheid, windrichting, de sterkte gemeten, maar ook de neerslag, sneeuw of geen sneeuw, enzovoort enzovoort.” Van alle die winters verzamelde Piet zonder het ook maar een moment zat te worden een grote verzameling waardevolle gegevens. Toen de Universiteit Twente hier lucht van kreeg gingen ze er enthousiast mee aan de slag. “Die hebben dat in een statisch model gegooid”, vertelt hij.
Eén statistisch model
Zelf werkt hij het liefst met zo min mogelijk variabelen om met al die data tot een fatsoenlijke ijsgroeiberekening te komen. “Ik voerde twee dingen in en ik krijg de ijsgroeiberekening in 24 uur. En ik kan de ijsgroeiberekening zo lang maken als ik wil. Die klopt vrij goed, mits-de-weersverwachting-klopt”, zegt Piet, terwijl hij de laatste vier woorden een voor een zwaar beklemtoont en ritmisch begeleidt met zijn wijsvinger. “Bij mij is de ijsgroei ook bij hele strenge winters nooit meer dan 2 a 3 centimeter per etmaal. En dan zie je ook ijsgroeiberekeningen die bij strenge vorst uitgaan van 10 centimeter.” En dat is wat hem betreft een veel te simplistische berekening. Een nieuwe opsomming volgt: “Want je moet ook rekenen dat het water niet overal even schoon is, dat het niet overal even stil staat, dat het water niet overal even warm of koud is, dat windrichting invloed heeft, windkracht heeft invloed, sneeuw heeft invloed. En die zitten allemaal in die berekeningen die zijn gemaakt in Sneek, Leeuwarden en Franeker. Die gegevens zijn op één hoop gegooid, ik heb één statistisch model, en dat voldoet uitstekend.”
Sneeuw als bescherming
Hoe dan ook, er zijn heel veel dingen die invloed hebben, doceert Piet verder. “De grondtemperaturen van de wal hebben invloed, je hebt de invloed van hoe de sneeuw verdeeld over de ijsvloer. Als je alle sneeuw naar de zijkant veegt, dan gaat het ijs bol staan. En dan krijg je heel snel water aan de zijkanten. En dan krijg je heel veel scheuren in het ijs. Als je dat gelijkmatig verdeeld, dan heb je ook een betere ijskwaliteit. En neem sneeuwijs, dat
ontstaat doordat sneeuw valt in het water en het tegelijkertijd gaat vriezen. Dat is van mindere kwaliteit dan het zwarte ijs. Zwarte ijs kan veel meer hebben, dat is sterker.” Maar sneeuw op het ijs is ook weer niet perse slecht, legt hij uit. “In Het Bilt gebeurde dat er heel veel stof vanaf het land afwaaide, omdat het juist niét bedekt was met sneeuw. En daar is sneeuw weer voordelig voor, dan komt al dat stof niet op het ijs. Als er een goed traject ligt, dan is sneeuw geen probleem. Met opname voor SBS hebben we wel met -20 op het ijs gestaan, op het IJsselmeer, dan lag er sneeuw, dan krijg je extra uitstraling. Een laagje verse sneeuw is fantastisch,, maar alsjeblieft niet aan het begin.”
Elk gebied z’n eigenaardigheden
Wat ijsgroeionderzoek betreft is de Elfstedenroute natuurlijk ideaal. legt Pietuit. “Het is een route, met allemaal plekken waarbij het op de ene plek wat meer aangroeit, op de andere plek wat minder. We zitten hier in Harlingen vaak met brak water. De meren zijn toch weer anders dan de Lutz, dat is een heel smal riviertje. En zo hebben we meer vaarten die allemaal verschillend zijn. Elk gebied heeft z’n eigen eigenaardigheden, z’n eigen klimaatjes. Dit gebied heeft meer opklaringen, dat gebied minder. Even een noordwestenwind hier en de ijskwaliteit gaat achteruit. Dus ijs is niet een kwestie van: ‘Het is -20, dus morgen een Elfstedentocht’. Als je -20 hebt, dan heb je vaak overdag dat het ook vriest, zegt hij geruststellend. “Als het ‘s nachts nog matig tot streng vriest, maar als het overdag naar +5 gaat, dan hebben we het over dooiweer.” In de winter van 95/96 hebben we meegemaakt dat de temperatuur door wind vanaf de Noordzee ineens opliep tot 6 a 7 graden. Iedereen dacht nu is het dooiweer, nu is het gebeurt met de winter. Maar een goede winter herpakt zich ook weer.” Piet was er als enige niet van onder de indruk. “Toen zei ik: ‘maak je maar niet ongerust, die winter komt wel weer terug’.” Dat Piet vervolgens gelijk kreeg is inmiddels geschiedenis.
Maar hoe zat het nou met dat grote wak, in datzelfde jaar? Daarmee kwam het uiteindelijk goed. Na het gesprek met Henk Kroes zocht Piet contact met Cor Hofstee, zijn wetenschappelijke begeleider die in de Verenigde Staten in Auburn aan de universiteit werkte. En die snapte het wel. “Die zei: ‘Piet, dat heeft te maken met een stabiele watersituatie in de winter: met normaal het warme water beneden en het koude water boven. Als het heel hard waait, dan gaat het mengen. Dan heeft het langer dan 24 uur nodig, soms zelfs 48 uur, om weer de stabiele situatie terug te krijgen van koud boven en warm onder’.” En dat is precies wat er gebeurde: het wak vroor de nachten erna helemaal dicht. En Piet kon alweer een nieuwe variant toevoegen aan zijn toch al rijke palet van natuurijsfenomenen.