Op de laatste dag van de marathonvierdaagse bezorgde hij zijn ploeg Bouw en Techniek eindelijk de langverwachte en welverdiende overwinning. Hij deed dat op indrukwekkende wijze, door in de slotfase van de wedstrijd de kopgroep te dubbelen. Het is tekenend voor de ambities van Mats Stoltenborg, die niet onder stoelen of banken steekt dat hij naar de Olympische Spelen van 2018 wil. In de marathonwereld weet iedereen wie hij is, maar bij het grote publiek is zijn naam een stuk minder bekend. Hoog tijd dus om eens op bezoek te gaan bij Mats Stoltenborg.
Door: Miriam Bruijstens
Het interview vindt een paar dagen voor zijn magistrale zege plaats, aan de keukentafel van zijn ouderlijk huis in Hoofddorp. Mats ziet nog een beetje pips, want hij is net ziek geweest. Maar in dat bleke gezicht, branden zijn ogen van vastberadenheid. Hij wil de beste schaatser worden en wil daar liever niet al te lang mee wachten. Hij wil een held worden, maar geen held zijn. Daarnaast heeft hij op 24-jarige leeftijd al bijna twee studies afgerond, dus ook aan doorzettingsvermogen heeft Mats geen gebrek. Na de eerste ongemakkelijkheid werd het een geanimeerd gesprek, vol meningen, theorieën en ambitieuze uitspraken.
Aangezien we thee van Pickwick drinken, begin ik om het ijs te breken maar gewoon met de vraag op het theezakje. Die luidt: ‘Als jij een glazen bol had, wat zou je daar graag in willen zien?’ Deze vraag is een kolfje naar Mats’ hand. “Volgend jaar wil ik gewoon naar de spelen en ik denk dat er ook echt een reële kans is dat dat gaat lukken. Dat zie ik in mijn glazen bol, dat is wat ik wil. Het liefst op zowel de vijf als de tien kilometer. Op de vijf zijn er drie plekken, op de tien twee. Het wordt lastig, dat realiseer ik me heel goed. Er zijn op de tien kilometer zo vijf of zes rijders die aanspraak kunnen maken op die twee plekken. Waar het grote publiek alleen rekening houdt met Jorrit en Sven, denk ik dat Erik Jan Kooiman, Jouke Hoogeveen, Bob de Vries en ik ook zeker mee gaan doen.”
Dat gaat een spannend olympisch kwalificatietoernooi worden. “Op de tien kilometer zeker. Op de vijf zijn Jorrit en Sven niet in te halen, denk ik, dus dan zijn er nog een stuk of zes mannen die op die derde plek azen. Jan Blokhuijsen, Evert Hoolwerf, Douwe de Vries, Patrick Roest, die komen er ook allemaal bij, dus dat wordt een hevige strijd. Ik hoop dat ik mee kan strijden en het de andere jongens moeilijk kan maken. Die ambitie heb ik. Ik denk dat ik zeker nog een stap kan maken.”
Je bent vol zelfvertrouwen. “Ik heb dit jaar voor Bouw en Techniek gekozen, omdat ik mijn studie graag af wilde maken. Dat gaat misschien net niet lukken, maar ik ben er bijna mee klaar. Misschien zet ik volgend jaar de laatste twee vakken die ik nog moet halen even opzij om vol voor het schaatsen te gaan. Dat ligt nog een beetje aan hoe ik dit jaar afsluit. Als ik een jaar vol voor het schaatsen kan gaan, kan ik nog een stap maken en me erbij rijden voor de spelen. Ik denk dat het realistisch is. Ik heb een plan hoe ik daar wil komen. Ik ben niet zo’n jeugdig toptalent zoals Sven Kramer, ik ben langzaamaan steeds iets beter geworden. Toen ik vijftien was, kon ik aardig schaatsen, maar op de langebaan kwam ik totaal niet mee. Daarom ben ik marathons gaan schaatsen. Ik ben nu 24 en maak nog steeds progressie. Als je van jongs af aan al in selecties zit, leef je al heel jong als topsporter. Die jongens maken heel snel progressie en stagneren dan na een tijdje. Mijn weg is anders, ik maak nu nog steeds progressie doordat het bij mij langzamer gaat. Maar uiteindelijk denk ik dat mijn niveau minstens net zo hoog moet kunnen komen als de top van het schaatsen nu. En tot nu toe gaat het goed.
En als je het niet haalt, heb je altijd nog de volgende spelen. Mats schiet in de lach. “Zo mag je als sporter niet denken. Zo wil ik ook niet denken. Mijn planning loopt nu tot volgend jaar, dan wil ik er staan. Er zijn veel mensen die me voor gek verklaren, maar zolang ik erin geloof, ga ik ervoor. Ik durf het ook uit te spreken. Ik denk dat als je het niet durft uit te spreken, je er ook niet alles aan zult doen om je doel te halen. Ik leg mezelf wel druk op, maar ik presteer gewoon beter onder druk, dan als niemand wat van me verwacht. Ik zit er dicht genoeg bij, maar ik rijd nog niet de uitslagen die bij het grote publiek bewondering oogsten. Patrick Roest heeft dat bijvoorbeeld wel gedaan, hij wordt nu bestempeld als de nieuwe Sven Kramer.” Lacht: “ Dat zal ik nooit worden.”
Je bent ziek geweest, heeft dat veel impact op je vorm? “Ik ben nagenoeg nooit ziek, dus dat weet ik eigenlijk niet. Ik heb de afgelopen weken niet heel veel gedaan, ik ben naar Astana geweest, daar train je niet veel. Daarna had ik tentamens, dus trainde ik ook niet veel. En als je ziek bent doe je natuurlijk bijna niks. Maar misschien pakt het wel goed uit om veel rust te nemen (dat deed het, getuige zijn sterke optreden tijdens de marathonvierdaagse, red.). Dat is het lastige aan schaatsen, je weet niet waar je goed aan doet. Al die langebaners zeggen dat je krachttraining moet doen, maar ik heb nog nooit een halter aangeraakt. Er zijn zoveel factoren die invloed hebben, je kunt niet alles in de hand houden. Ik train voornamelijk door te fietsen en te skeeleren. Ik heb af en toe wel de twijfel of ik ook krachttraining moet gaan doen. Maar als ik dat wil gaan doen, moet dat wel onder professionele begeleiding. Volgens mij zijn er geen marathonploegen die krachttraining en schaatsen combineren, dan zou ik naar een langebaanploeg moeten. Onder begeleiding van iemand als Jac. Orie zou ik het wel aandurven, maar ik ga niet op eigen houtje aan krachttraining doen, dat vind ik veel te gevaarlijk. En zolang ik progressie maak, zit ik nog op de goede weg. Als die progressie stopt kan ik altijd nog na gaan denken over krachttraining.”
Bij de langebaan zijn mensen al een week van tevoren niet meer aanspreekbaar voor een belangrijke wedstrijd. Daarom vind ik de marathon veel leuker.
Zou je de overstap naar een langebaanploeg willen maken, of blijf je liever bij de marathon? Marathon vind ik het mooiste wat er is, daar ligt mijn hart. Het langebanen geeft ook voldoening, als je een goede prestatie hebt neergezet en alles uit je lichaam hebt gehaald bijvoorbeeld. Maar die spanning vooraf en helemaal in een koker naar een wedstrijd toeleven, dat ligt mij gewoon minder. Dan vind ik de marathon met de sfeer en de gemoedelijkheid er omheen gewoon veel leuker. Marathonschaatsen is ook superserieus, want er wordt keihard getraind. Maar buiten de serieuze momenten is er ook een stuk meer ontspanning. Ook voor een wedstrijd is het nog ontspannen. Als het startschot gaat is het even serieus en daarna is het weer klaar. Bij de langebaan zijn mensen al een week van tevoren niet meer aanspreekbaar voor een belangrijke wedstrijd. Daarom vind ik de marathon veel leuker.”
Wanneer en waarom ben je begonnen met schaatsen? “Ik ben op mijn negende gaan schaatsen. Mijn moeder heeft altijd geschaatst en stelde dat voor. Ik heb nog een blauwe maandag op honkbal gezeten, maar toen kreeg ik een bal op mijn neus en was ik er gelijk klaar mee. Dus toen werd het schaatsen. Dat vond ik gelijk prachtig. We hadden een leuke groep, dus dat stimuleerde wel. Leuke mensen om je heen is belangrijk om het plezier in je sport te houden. En je motiveert elkaar om beter te worden. Ik heb altijd samen gereden met Bart van der Vlugt, die bij mij in de buurt woont. We zijn samen opgegroeid. Hij ging marathonschaatsen bij de C2 en won meteen zijn eerste wedstrijd. Dat leek me ook wel leuk, dus ben ik dat ook gaan doen. We werden kort na elkaar gevraagd voor de marathonselectie. Daarna hebben we C1 en zes banen gereden en toen bij de beloften bij Schaatsteam Haarlem, een ploegje waarvoor we zelf sponsors hebben gezocht. Mijn tweede jaar bij de beloften werd ik vierde in het klassement en tweede in het jongerenklassement. Daarna waren er een aantal ploegen uit de topdivisie die interesse in mij hadden. Ik zat toen in het laatste jaar van mijn studie fysiotherapie en daar wilde ik tijd voor hebben, dus toen heb ik ervoor gekozen om bij Payroll Group te gaan schaatsen. Het was wel even wennen in de topdivisie, mijn beste uitslag was twintigste, volgens mij. Het jaar daarop ben ik bij Henk Angenent gaan schaatsen. Ik was twintig toen ik klaar was met mijn studie en ik had nog geen zin om aan de slag te gaan. Ik wist nog niet precies wat ik wilde, dus ik heb me dat jaar volledig geconcentreerd op het schaatsen. Dat ging gelijk erg goed, ik werd vierde in het eindklassement. Na een jaar alleen schaatsen, bleek dat ik dat eigenlijk niks vond. Je traint en verder heb je eigenlijk niks te doen. Dus ben ik weer gaan studeren, want ik wist ook al dat ik het vak fysiotherapie niet wilde uitoefenen. Toen werd ik gevraagd voor de opleidingsploeg van Jillert Anema en dat kwam eigenlijk perfect uit. Dus ben ik voor Tjolk gaan rijden en ben daarnaast Beleid, Communicatie en Organisatie gaan studeren aan de universiteit.”
Dat is iets heel anders dan fysiotherapie. Lachend: “Ik wil ook echt geen fysiotherapeut worden. Ik ben een jonge leerling en was zestien toen ik van de havo afkwam. Ik wilde iets met sport gaan doen en dan kom je op het HBO al snel uit bij fysiotherapie. En op je zestiende realiseer je je nog niet helemaal dat je dan ook echt fysiotherapie als baan moet gaan doen, dat het niet alleen een studie is. Na het eerste jaar twijfelde ik al, maar toen ik in mijn tweede jaar mijn propedeuse haalde, dacht ik ‘ja, ik ben nu al op de helft, dan kan ik het net zo goed afmaken’. Ik heb het in ieder geval meer op wilskracht afgerond dan op intrinsieke motivatie. De studie die ik nu doe is heel breed, dat vind ik fijn. Ik weet nog steeds niet precies welke kant ik later op wil, dus leek het me verstandig om een studie te gaan doen waarna je breed inzetbaar bent. Als ik deze studie heb afgerond, dan kan ik laten zien dat ik universitair denkniveau heb en dan kom ik altijd wel ergens aan de slag. Nu alleen nog even de laatste tentamens afleggen.”
Zijn er nog andere dingen die je graag doet? “Naast het schaatsen en studeren blijft er niet heel veel tijd over. Lezen vind ik niks en ik heb geen gevoel voor muziek. Ik vind het mooi om af en toe met vrienden in het dorp af te spreken en een bakkie te doen. Ik vind schaatsen gewoon supermooi en ook de afwisseling tussen het schaatsen en het fietsen. Binnen het schaatsen zijn gewoon heel veel onderdelen waar ik een passie voor heb.”
Ik had geen idee wie dat was, maar dat bleek achteraf Willem Hut te zijn geweest.
Hoe bevalt het bij Bouw en Techniek? “Goed. Ik denk dat we een mooie ploeg hebben. We zijn allemaal aan elkaar gewaagd en dat is mooi. We trainen op een hoog niveau en dat maakt ons sterker. Dat zie je ook terug in de marathons, we zijn als ploeg ook echt bepalend voor het koersverloop. Ik denk dat er bij de ploeg een soort van besef moest komen dat we gewoon bij de beste ploegen horen. Dat zie je dit seizoen wel terug. Er zijn nu ploegen die de koers op ons afstemmen. Er zijn mensen die de hele koers achter ons zitten, omdat ze weten dat Bouw en Techniek er toch altijd bij zit. Dat is ook een bevestiging voor ons dat we goed bezig zijn.”
Tegen wie keek je vroeger op? “Ik had geen specifieke schaatsers tegen wie ik opkeek, ook geen posters boven mijn bed. We keken wel altijd naar schaatsen en dan schaatsten ik en mijn broer hier ook door de kamer, maar ik had geen idool. Met marathonschaatsen had ik vroeger niks. Ik was pas vier toen de laatste Elfstedentocht verreden werd, dus daar weet ik ook niks meer van. Tijdens mijn eerste wedstrijd bij de beloften kwam ik in een kopgroepje te zitten bij iemand met een groen nummer. Ik had geen idee wie dat was, maar dat bleek achteraf Willem Hut te zijn geweest. Die hoor je normaal gesproken wel te kennen als je echt een fan bent van het marathonschaatsen. Dat ben ik langzamerhand zeker wel geworden, maar dat was ik eerst niet.”
Na enige discussie over de definitie van het woord ‘held’, komt Mats tot de volgende conclusie: “Ik heb geen helden, want als je iemand als een held ziet, dan denk je ‘dat is onbereikbaar’. Ik denk juist dat alles bereikbaar is. Ik kan wel met bewondering ergens naar kijken. Toen ik vijftien was en in Inzell Sven Kramer zag rijden, keek ik natuurlijk vol bewondering naar hem. Ik wil ook graag niet als een held gezien worden. Een voorbeeld voor de jeugd wil ik best zijn, maar als er jongetjes van onze ijsclub zijn die tegen me opkijken, doe ik wel gewoon normaal tegen ze. Een held wordt niet als normaal gezien.”
Het woord ‘doping’ valt steeds vaker in de schaatssport, hoe denk je daarover? “Ik ben na de wedstrijd in Haarlem voor het eerst gecontroleerd, ik heb net de brief binnen dat alles in orde is. Als sporter hou ik me niet bezig met dopinggevallen, ik vind dat de organisatie en de controleurs dat op zich moeten nemen. Als je doping gebruikt, moet je gestraft worden, maar als er in de wedstrijd wel iemand aan de start staat die doping heeft gebruikt, dan moet ik hem nog steeds verslaan. Als sporter moet ik het beste uit mijn eigen lichaam halen en het is aan anderen om de slechte mensen uit de sport te filteren. Ik heb geen invloed op wat anderen doen en waar je geen invloed op hebt, moet je je niet druk om maken. Misschien dat mensen doping gaan gebruiken uit onmacht, omdat ze niet meer harder kunnen. Ik kan me het maar moeilijk voorstellen, zal ook nooit in zo’n situatie terecht komen. Ik ben zelfs al geen voorstander van sportdrank. Soms krijg ik een flesje van Jeroen de Vries mee om me door de wedstrijd heen te helpen, maar sportdrank is zo geconcentreerd, is het dan wel goed voor je? Qua eten doe ik ook gewoon normaal. Ik woon thuis, dus mijn ouders zorgen wel dat ik gevarieerd eet. Ik neem geen supplementen of vitaminepillen, want dat is ook gewoon geconcentreerde troep. Als je een hoge concentratie vitaminen binnenkrijgt, dat is toch niet gezond? Ik ben van mening dat je, als je gevarieerd eet, je alle benodigde vitaminen binnenkrijgt. Op korte termijn helpen supplementen misschien, maar op lange termijn echt niet.”
Mats denkt even na en schiet dan in de lach: “Ja, ik ben nu ziek, dus ik ben misschien nu niet het beste voorbeeld van mijn eigen theorie, maar dat sommige mensen pillen nemen om minder vaak ziek te worden, daar ben ik het ook niet mee eens. Want normaal gesproken ben ik nooit ziek. Echt niet. Dit weekend waren er veel meer schaatsers ziek, die wel allemaal die vitaminen nemen, of zelfs gesponsord worden door vitaminen. Maar die worden dus net zo hard ziek, dus in dat opzicht helpen die pillen ook niet.
In Nederland zijn mensen veel te blij met een tweede plek.
Elfstedentocht of Olympische Spelen? “Als ik schaats, wil ik sowieso meedoen voor de overwinning. Op dit moment ben ik niet in staat om een Elfstedentocht te winnen. Aan de andere kant ben ik op dit moment ook niet in staat om de Olympische Spelen te winnen, dus in dat opzicht zou ik nu voor een Elfstedentocht kiezen, omdat die heel zeldzaam is. Maar op het moment dat ik mezelf in staat acht om een olympische medaille te winnen, zou ik daarvoor gaan. Ik schaats wedstrijden om te winnen en niet alleen maar om mee te doen. En van de top vijf van de Elfstedentocht hoor je nog wel eens wat, maar jij weet niet wie er de bij de laatste Elfstedentocht zevende is geworden (Hans Pieterse, en nee, dat wist ik niet uit mijn hoofd, red.). Dan heb je een Elfstedenkruisje, maar die krijgt iedereen die meedoet en op tijd uitrijdt. Maar als ik goud win op de Olympische Spelen, dat heeft niet iedereen. Dus het ligt aan het moment.”
Je gaat dus niet speciaal trainen voor een Elfstedentocht? “Je moet gewoon zorgen dat je hard schaatst en iedereen eraf kan rijden. Ik zou niet een heel jaar lang, of zoals sommigen hun hele carrière, voor een wedstrijd gaan trainen. Er zijn veel meer mooie wedstrijden. Ik moet eerst zorgen dat ik een goede schaatser word en als ik een goede schaatser ben, dan komt die Elfstedentocht er ook bij. Daarom doe ik langebanen en marathonnen ook gezamenlijk, want als ik hard ga langebanen, ga ik ook hard marathonnen en andersom ook.”
Dat heb je vast van Jillert Anema geleerd. “Die uitspraken komen bij Jillert vandaan, ja,” lacht Mats. “Als je bij hem traint of getraind hebt, word je wel een beetje geïndoctrineerd door hem. Ik vind het een prachtige vent. Hij heeft soms van die uitspraken waar je twee keer over na moet denken. Heel vaak denk ik ‘dat is overdreven’, maar er zit ook vaak gewoon een kern van waarheid in. Zolang je die kern eruit haalt en de rest een beetje naast je neerlegt, dan kun je, ook mentaal, heel veel van hem leren. Hoe hij wedstrijden benadert past eigenlijk niet zo goed bij de Nederlandse mentaliteit. In Nederland zijn mensen veel te blij met een tweede plek. Die mentaliteit heeft hij mij wel bijgebracht.”
Nederland is oppermachtig op de lange afstanden, enig idee hoe het komt dat we de andere landen zo ver voor blijven? “Ik heb daar wel een theorie over. Ik denk namelijk dat de marathon daar heel veel mee te maken heeft. Het niveau is daar heel hoog, daarom kunnen ze ook doorstromen naar de langebaan. Zolang ze in het buitenland niet zo’n soort vangnet hebben voor schaatsers die niet al heel jong goed zijn op de langebaan, zal het lastig worden om Nederland te verslaan. Als er in Nederland geen marathon was geweest, was ik waarschijnlijk op mijn zestiende gestopt met schaatsen, omdat ik niet goed genoeg was voor de langebaanselectie. Maar ik had de marathon waarin ik progressie kon blijven maken. Stayers zijn vaak wat ouder als ze goed worden. In het buitenland kunnen ze de loopbaan van de echte stayers niet verlengen, omdat ze geen marathoncompetitie hebben. Het is natuurlijk niet aan mij om te zeggen hoe zij het moeten doen, maar ik denk dat het wel zou helpen. Zonder marathoncompetitie hadden wij nu ook alleen Sven Kramer die goed was op de tien kilometer en dat is een uitzonderlijk talent. Vroeger, toen het voornamelijk langebaners waren die de vijf en de tien kilometer goed reden, was het verschil met de andere landen veel kleiner. Toen Jochem Uytdehaage onder de dertien minuten reed, was dat uitzonderlijk. Nu wordt er ook op laaglandbanen al onder de dertien minuten gereden. Het niveau in Nederland is zoveel hoger geworden de laatste jaren, dat komt door de marathon, waar nu ook heel professioneel getraind wordt. Bovendien geef je zo mensen de kans om zich langzamer te ontwikkelen en toch topschaatsers te kunnen worden. In het buitenland worden al die jonge mensen veel te vroeg afgeschreven. ”