“Mijn jong, dat kunnen ze je nooit meer afnemen”.
Het is een vroege herinnering die Cees Eysberg koestert: hoe hij in de oorlog achter zijn moeder naar een naburig dorp schaatste. Het land was in die laatste oorlogswinter door de Duitsers onder water gezet. De terugtocht was spannend, want het was na spertijd en dan mocht je alleen met toestemming van de bezetter buiten zijn. In de dikke duisternis reden ze samen toch veilig naar huis.
In die avontuurlijke rit kwamen drie dingen samen die een rode draad in het leven van de latere hoogleraar Geografie zouden vormen: de liefde voor het schaatsen die zijn moeder op hem overbracht, het onderdeel zijn van de geschiedenis en de zucht naar avontuurlijke tochten zoals die van 1982. Maar daarover later meer.
DE TOCHT VAN ‘63
Zijn eerste ervaring met het rijden van de Elfstedentocht deed hij op in 1963. En dat was vol met de neus in de boter, want heroïscher dan die legendarische tocht wordt het niet. “Iedere 10 minuten viel ik. Maar ja, ik was 26 jaar. Ik dacht: dit hoort er kennelijk bij. Ik ben tot voor Workum gekomen, toen werden we van het ijs gehaald. Er waren een paar jongens met bevroren ogen, die konden niet goed meer kijken. Als ze me hadden laten rijden, dan had ik het zelfs onder die omstandigheden nog wel gehaald. Ik reed het laatste stuk met een Friese boer in een mooie schaatspak, een hele sterke vent. Toen we in Stavoren aankwamen zei hij: ‘Ik ga naar hûs, ik kruip achter de warme blote kont van mijn wijf!’ Nou ja, ik snapte hem wel.”
Verder Lezen? Dit is een premium artikel en alleen te lezen in het magazine Schaats Inside #4
Wil je het gehele artikel lezen? Word dan lid!
Ook kun je het nummer los kopen