GESCHIEDENIS VAN DE KORTEBAAN.
Op andere plaetsen, in tijt van ijs Rijt men op Schaetsen, om eer en prijs, Rijers en Rijsters, zijn by den back Vrijers en Vrijsters int beste pack, Daer komen dan sien, veel kijckers na dien Om te verspien, of daer oock yet gebrack.
Dit simpele gedichtje uit de 16e eeuw, opgenomen in het Oud Haerlems Liedboeck, is hét bewijs dat er in de Nederlanden al heel vroeg ‘om eer en prijs’ werd geschaatst.
Ongetwijfeld was dat volgens het ‘format’ dat we nu nog steeds kennen op de kortebaan en op de 100 meter bij de Zilveren Bal: twee (of meer) rijders of rijdsters strijden tegen elkaar over een recht stuk ijs dat gevarieerd zal hebben al naar gelang er ruimte was, maar waarschijnlijk nooit langer dan hooguit 200 meter. De toeschouwers moesten tenslotte goed zicht kunnen houden op het verloop van de strijd.
Hoe deze oervorm van de kortebaan is ontstaan en zich verder heeft ontwikkeld weten we nauwelijks. Dat is steevast de makke van het onderzoek naar typische volkscultuur zoals het hardrijden op de schaats. Er zijn weinig bronnen van terug te vinden. Toch duurt het niet zo héél erg lang voordat de eerste hardrijder zich met naam en toenaam bekend maakt: Adam Ruurd de Boer uit Akkrum, in 1721 geboren en al snel bekend onder zijn koosnaam “Adam Hurdrider”.
Adam werd zo beroemd dat er nog steeds overleveringenover hem in Friesland de ronde doen. Zo zou hij eens in volle vaart over de dijk langs de Leppe bij Akkrum gesprongen zijn. Ook een wak van meer dan tien meter, zo noteerde Veglin van Claerberge in één van zijn memoires, was geen probleem voor de boer uit Akkrum. In Friesland bestaat nog steeds het gezegde ‘Dat is gjin bean wurdich’: het is geen boon waardig, zo makkelijk zou de sprong hem zijn afgegaan.
Verder Lezen? Dit is een premium artikel en alleen te lezen in het magazine Schaats Inside #4
Wil je het gehele artikel lezen? Word dan lid!
Ook kun je het nummer los kopen