‘Er is maar 1 criterium. als het ijs er is, dan gaan we van start’. Elfstedenvoorzitter Wiebe Wieling twijfelt niet, ook bij omstandigheden zoals in ’63 wordt er gewoon gereden. Het is goed nieuws voor Simon Schouten, die gedijt in extreme omstandigheden en hoopt op een vergelijkbare tocht. Reden om met Reinier Paping, oud-winnaar van de zwaarste schaatswedstrijd ooit, een kijkje te nemen op de Streep van Heden en Verleden.
Dit verhaal verscheen in december 2017 in Proskating Magazine. Omdat Reinier Paping vandaag 90 jaar is geworden, publiceren we het opnieuw.
Het waait hard op de Groote Wielen, misschien wel net zo hard als in ’63. Bij harde windvlagen lijken de brede witte schuimkoppen op de sneeuwduinen die tijdens die legendarische tocht het de rijders zo moeilijk maakte. Het is de eerste keer dat Reinier Paping terug is bij de finishplaats. “Het is een andere wereld als alles bevroren is” zegt hij licht verwonderd, terwijl hij met toegeknepen ogen naar herkenningspunten zoekt. Hij vindt ze niet. Het oude paviljoen staat er niet meer, de betovering van sneeuw en ijs ontbreekt. Het is op het gehuil van de wind na stil op de Groote Wielen, waar ooit duizenden hem toejuichten, waar de koningin en haar dochter Beatrix in allerijl in de helikopter moesten worden gehesen omdat het ijs dreigde te bezwijken onder de mensenmassa, waar zijn vrouw hem opving met de woorden ‘Doe maar niks meer’.
Terug naar ’63
Van de wind trekken Paping en Schouten zich niks aan, maar dat verwacht je van hen ook niet. Hooguit trekken ze hun kraag wat hogerop. Als topsporter wil je geen kou vatten, en Reinier is met zijn 86 jaar niet helemaal piepjong meer. Maar wind of niet, de plek brengt Reinier terug naar ’63, doet Simon denken aan die extreme Alternatieve Elfstedentocht die hij solo won in 2013, op de kop af 50 jaar na Reinier’s monstertocht. En het helpt ze in de toekomst te kijken, mocht het land weer zo in de greep van de vorst komen dat Wiebe Wieling de magische woorden weer mag uitspreken.
De voorzitter van de Koninklijke Vereniging de Friesche Elf Steden is er in ieder geval klaar voor. Wiebe Wieling is stellig als Simon hem met enige zorg vraagt wat er gebeurt als er publiek massaal op het ijs komt, als er mensen doorheen zouden kunnen zakken: “Mensen denken dat een week voor het gaat vriezen we voor het eerst bij elkaar komen. Wij zijn het hele jaar door bezig die tocht voor te bereiden en te organiseren, en hebben er dan menselijkerwijs gesproken alles aan gedaan wat mogelijk is om het goed te laten gaan. Bartlehiem wordt afgezet, de Afsluitdijk kan worden afgesloten, de sporen gaan dicht. We hebben een oefening gedaan met de Universiteit van Tilburg, dat is allemaal gedaan.” Wieling somt voorbereidingen op die het hele jaar doorgaan, van de bouw van mobiele kluunplaatsen tot het testen van betalingsystemen voor de deelnemers.
‘In ’63 waren er geen draaiboeken’
En als het eenmaal dreigt te gaan gebeuren komt alles in een hogere versnelling: “We gaan een week van tevoren in gesprek met de veiligheidsregio, met politie, met ziekenhuizen. Het is allemaal geregeld met de instanties, we hebben eigen communicatiesysteem met satellieten waar niemand tussen kan komen. We weten niet wat we nog moeten doen om het te verbeteren.” Het is een minutieuze, bijna militaire voorbereiding. Hard nodig, want als het startschot valt moet alles kloppen: “Wat we in die oefening (met de Universiteit Tilburg red.) hebben geleerd, dat als die tocht is begonnen, dan is ie niet meer te stoppen.” Simon concludeert droogjes: “Misschien moeten we dat ’s richting de rijders duidelijk maken.“
“In ’63 waren er geen draaiboeken”, vertelt Wieling. Zo kan het gebeuren dat de startplaats op last van de autoriteiten ter elfder ure wordt verplaatst naar het midden van de Groote Wielen, waar het water zo’n 6 a 7 meter diep is. Als Paping finisht, bolt het ijs op en zelfs dreigt te breken. Het ontgaat Reinier ondanks zijn uitputting niet: “Er kwam plotseling water op het ijs. De koningin zou mij ontvangen. Mijn Joke was ook bij de finish, die zou mij als eerste ontvangen.” Wieling knikt: “Op de Wielen was sprake van een noodsituatie, er kwam teveel water op het ijs, dat is allemaal net goed gegaan. En datzelfde geld voor finishes die nog vroeger in de stad werden gehouden. We hebben dat onderzocht, maar dat kan dus niet meer. Je kunt alleen maar bij de Bonke finishen, vanwege dit soort risico’s. Maar het is in ’63 kantje boord geweest.” Het is een scenario wat volgens Wieling nu niet meer zou kunnen voorkomen, en dat stelt Simon gerust: “Wij als rijders denken er wel eens over, of het wel haalbaar is. Ik twijfel er wel eens aan. Maar u neemt de twijfel wel weg.”
Geen commercie
Het typeert misschien wel het grootste verschil met het heden. Een enorme organisatie, waar aan ieder detail is gedacht versus het goedwillende amateurisme van dik vijftig jaar geleden. Maar er is de organisatie veel aan gelegen dat karakter van ’63 tenminste aan de voorkant, voor de rijders, voor de fans te behouden. “Als je TV kijkt moet het net zijn als in ’63” zegt Wieling. “Starten er nog steeds 10.000” vraagt Reinier. Wieling schudt het hoofd, en zegt met een ondeugende twinkeling in zijn ogen “Nee, we verwachter er 24.000.” “Je zou er mooi een slaatje uit kunnen slaan” oppert Simon, maar Wieling houdt nadrukkelijk de boot af, en legt uit dat daarmee het hele karakter van de tocht zou worden aangetast: “Wij willen als tocht nooit met commercie te maken hebben, want dan zijn we onze eigen invloed kwijt. De leden die meedoen met de tocht betalen en we hebben ook geen sponsoring nodig, dat willen we ook niet. Er is geen een partij die ons betaalt.”
‘Ik was zo goed die dag’
Een tocht die er precies zo uitziet als in ’63, daar heb je het liefst natuurlijk dezelfde omstandigheden voor nodig. Omstandigheden waar beide schaatsers van houden. Als Simon vraagt of Paping geluk had, of dat hij gewoon de beste was, begint Reinier uitgebreid en zonder onderbreking te verhalen en maakt duidelijk dat het bepaald geen geluk was. “ik was zo goed die dag”. Het is een verhaal dat hij al vaak heeft verteld, hoe hij de kopgroep uit elkaar rijdt, hoe hij vooral lette op Jeen van de Berg “Jeen was een uitgekookte pief”. Het is een verhaal vol kleurrijke details: hoe de andere drie overgebleven rijders gas geven als Reinier even moet plassen en ze op zijn vraag “Jongens, willen jullie me kwijt?” gespeeld beledigd antwoorden “Nee, helemaal niet, we gingen toch rustig?” Natuurlijk wilde ze een concurrent van dit formaat kwijt. Over hoe hij van plan was in Franeker een bak koffie te nemen, over het groeiende besef dat hij wel ’s zou kunnen gaan winnen, over de sneeuwduinen tussen Barthlehiem en Dokkum, over de laatste kilometers die strompelend afgelegd moesten worden, over het protest dat was ingediend, zodat hij niet onmiddellijk gehuldigd kan worden. Paping spreekt zijn vermoeden uit dat Van den Berg daarachter zat, maar heeft het nooit helemaal weten op te helderen. Pake Jeen zelf heeft het altijd ontkend.
100 kilometer alleen gereden
Simon luistert ademloos toe en vraagt zodra hij even de kans krijgt “U heeft dus 40, 50 kilometer alleen gereden?” Paping valt even licht verbaasd stil, maar zegt dan gedecideerd: “Nee, het was 100 kilometer. Vanaf Bolsward!” Simon schudt bewonderend zijn hoofd en zucht: “100 kilometer…” Reinier: “Ik had 21 minuten op Jeen van den Berg. En het had nog meer een kwartier kunnen zijn. Ik heb onderweg chocola gedronken, ik heb mijn schaatsen zelfs nog uitgedaan en ik heb nog op een leren jas gelegen.” Simon hoort het lachend aan: “Dat is straks niet meer mogelijk. Als je dat nu doet, dan kun je gelijk stoppen.”
Protest door Jeen van den Berg
Reinier is nog bezig met zijn Elfstedenrelaas als een grote Dokkumer zich aan Reinier wil voorstellen. Hij vertelt dat zijn vader rayonhoofd was in Dokkum, en zijn oom controleur op het traject Bartlehiem-Dokkum. “Dat was Pieter Sturm, een zwager van mijn vader”. Het is dezelfde Pieter Sturm die kleurenbeelden filmde van Reinier, die even door een meerijder uit de wind wordt gehouden. De Dokkumer weet te vertellen dat het volgens zijn oom Jeen van den Berg is die hierover vervolgens protest aantekent. Reinier, die zich even eerder nog afvroeg hoe het met dit protest zat, is even uit het veld geslagen, en zegt dan geraakt: “Ik heb in de kernploeg met Jeen gereden, dat was nooit mijn vriend”. In de weken daarvoor rijdt Paping enkele wedstrijden, en wordt telkens verslagen door Van den Berg. Het besef dat hij de natuurijsgrootheid kan hebben groeit als hij steeds dichter in de buurt van Jeen finisht. “De ronde van Spannenburg, daar werd ik tweede achter Jeen. Ik wist niet hoe je moest sprinten en Jeen was geslepen. Toen kregen we de Tweede Boortorentocht in Drenthe. Weer hetzelfde, een man of 10 bij elkaar ging door tot het einde, maar we wisten niet waar het einde was. En ik bleef maar Jeen in de gaten houden. En vlak voor de finish ging Jeen.”
IJkpunt voor onverzettelijkheid en wilskracht
Maar op de streep bij de Groote Wielen is er geen spoor van Jeen van den Berg te bekennen. Reinier heeft genadeloos met hem, met alle concurrenten afgerekend, en is winnaar van het meest tot de verbeelding sprekende sportevenement in de Nederlandse geschiedenis. Dat hij hiermee een bijna mythische status heeft behaald beseft de nuchtere Zwollenaar dan nog niet. De Tocht van ’63 is voor de volgende generaties het ijkpunt geworden en is synoniem aan doorzettingsvermogen, onverzettelijkheid en wilskracht. Wint Simon in 2013 een helse alternatieve Elfstedentocht, in een sneeuwstorm, op slecht ijs en maar een paar rijders die weten te finishen, dan is de vergelijking direct gemaakt. Niet met 85, 86 of ’97. Nee, iedere tocht, iedere zware natuurijswedstrijd wordt aan ’63 afgemeten.
Met 51/2 uur wel binnen
En als ze dan ooit weer mogen, de schaatsmattadoren van nu, dan moet dat gevoel hetzelfde blijven. Simon is nieuwsgierig: “Het is voor ons totaal nieuw, we hebben het nog nooit meegemaakt. Moeten we nog stempelen, of rijden we met transponders?” Een stellige Wiebe Wieling: “Stempelen!” Reinier vraag zich af hoeveel harder ze zullen rijden dan de 10.59 die hij op de klok bracht: “Red je het nu binnen zes uur? 5 uur en nog wat?” Ook Wieling wil dit wel weten: “Stel dat het mooi ijs is, hoe snel denken jullie die 210 erdoor te jassen?” Simon: “Ik weet niet hoeveel kilometer klunen het totaal is, dat kost tijd, maar… Ik denk dat we met 5 1/2 uur wel binnen zijn. Het zal meer in mijn voordeel zijn, als het slecht is. Maar het kan ook hard vriezen en een mooi zonnetje. Maar geef mij maar wat meer wind.”
“Niets dat het land zo in rep en roer brengt als een Elfstedentocht’
De organisatie spant zich in om dat oorspronkelijke gevoel vast te houden. Geen commercie dus, zoals Wiebe Wieling eerder al opmerkte. “Nederland heeft die Tocht nodig om meerdere redenen, niet alleen voor het schaatsen, maar ook om te laten zien dat we dit nog kunnen doen in dit land. Zonder commercie, met vrijwilligers die zich ervoor inzetten. Wat zou dat nou mooi zijn, als dat in deze tijd nog zou kunnen. Als die tocht er komt gaat heel Nederland helpen.” Het is het soort saamhorigheid dat vroeger heel normaal was, maar dat nog niet verdwenen is. Een Elfstedentocht zou dat wellicht weer in ons wakker kunnen maken. Simon: “Dat kunnen wij ons eigenlijk niet voorstellen. Dat zal voor mijn generatie heel vreemd zijn. Maar aan de andere kant verwacht ik dat heel Nederland plat ligt. Omdat het zo uniek is en zoveel jaar niet geweest is. Dat een hele jonge generatie door hun ouders worden overgehaald Elfstedentocht te gaan kijken.” Reinier knikt, en legt het gewicht van 55 jaar ervaring in zijn woorden als hij zegt: “Er is geen land dat zoiets heeft als de Elfstedentocht, dat het hele land in rep en roer brengt.” Hij kan het weten. En hopelijk krijgt Simon binnenkort de kans diezelfde ervaring op te doen, liefst in zo zwaar mogelijke omstandigheden. Aan Wiebe Wieling en de zijnen ligt het in ieder geval niet.